Clark Gillian Website

Wat Confucius allemaal zei.

De analecten;
Boek 6.
De leerling.


🧧




Confucius zei over ene Yong dat hij de plaats van de Keizer met gemak over zou kunnen nemen.


Yong zei:

 

En Sang Bo dan?”


Confucius antwoordde:

 

Hij doet niet moeilijk over de kleine dingen en houdt het simpel. Hij kan er nog mee door.


Yong zei daarop:

 

Ik vind het wel goed als iemand zich plechtig bezig houdt met de grote lijnen en geen tijd verliest met details. Maar iemand die makkelijk over de dingen gaat in zowel grote als kleine zaken, dat zou te veel zijn.


Wat Confucius zei:

 

Klopt inderdaad.


子曰

 

雍也可使南面。

 

仲弓問子桑伯子,

 

子曰

 

可也簡。

 

仲弓曰

 

居敬而行簡,

以臨其民,

不亦可乎?

 

居簡而行簡,

無乃大簡乎?

 

子曰

 

雍之言然。


🧧


Een Hertog vroeg eens aan Confucius welke van zijn leerlingen het meeste leergierig was.


Wat Confucius zei:

 

Yan Hui was een parel van een student! Hij wou alleen maar bijleren; als hij eens kwaad was, dan reageerde hij zich op niemand af; hij nam ook geen slecht gedrag over van niemand.

 

Spijtig genoeg is hij gestorven. Sindsdien heb ik niemand meer gezien die zo leergierig was als hij.



哀公問

 

弟子孰為好學?

 

孔子對曰

 

有顏回者好學,

不遷怒,

不貳過。

 

不幸短命死矣!

 

今也則亡,

未聞好學者也。


🧧


Terwijl de prins op missie vertrok naar een andere staat, was er een leerling die aan Confucius graan vroeg voor zijn moeder tijdens de schaarste.


Wat Confucius zei:

 

Geef haar een mand vol graan.


De leerling vroeg meer.


Confucius zei:

 

Goed, geef haar een hele bos graan.


De leerling nam vijfentwintig bossen graan en gaf het aan zijn moeder.


Confucius zei daarop:

 

De prins vertrok net op missie met goed doorvoede paarden, maar voor zichzelf had hij alleen lichte kleren. Om uit te delen aan mensen in nood, dat kan ik nog nobel noemen, maar om de rijken nog rijker te maken, niet zozeer.


子華使於齊,

冉子為其母請粟。

 

子曰

 

與之釜。

 

請益。

 

 

與之庾。

 

冉子與之粟五秉。

 

子曰

 

赤之適齊也,

乘肥馬,

衣輕裘。

 

吾聞之也,

君子周急不繼富。


🧧

 


Nu was het zo dat een van zijn leerlingen aangesteld werd als gouverneur.

 

Confucius gaf hem daarom 900 pakketten graan.

 

De nieuwe gouverneur weigerde zo’n groot cadeau, maar Confucius zei:

 

Alstublieft!

 

Waarom deel je het dan niet uit aan alle buurten, dorpen, steden en wijken?


原思為之宰,

與之粟九百,

辭。

 

子曰

 

毋!

 

以與爾鄰里鄉黨乎!


🧧

 


Confucius zei:

 

Een kalf met vreemde horens en vacht, een kalf waarvoor geen enkel mens een nut kan verzinnen;

Welke bergen of rivieren zouden het afwijzen?

 


子谓仲弓曰

 

犂牛之子騂且角,

虽欲勿用,

山川其舍诸?


🧧


Confucius zei eens over een enorm goeie leerling dat hij drie maand aan een stuk zijn gedachten leeg kon maken voor alles behalve menselijkheid.

 

Anderen konden dat maar enkele dagen of weken volhouden.


子曰

 

回也,

其心三月不違仁,

其餘則日月至焉而已矣。


🧧

 


Nu kwam de vraag naar Confucius over een jongeman of hij wel geschikt was om in het bestuur te gaan zitten.


Wat Confucius zei:

 

Hij komt makkelijk tot een besluit, waarom zou het moeilijk zijn voor hem om in het bestuur te zitten?


Ze vroegen dan over een andere jongeman.

 

Wat Confucius zei:

 

Hij is intelligent, waarom zou het moeilijk zijn voor hem om in het bestuur te zitten?


En ze vroegen hem nog een keer over nog een andere jongeman.


Wat Confucius daarop zei:

 

Hij heeft vele verschillende talenten, waarom zou het moeilijk zijn voor hem om in het bestuur te zitten?


季康子問

仲由可使從政也與?

 

子曰

由也果,

於從政乎何有?

 

賜也,

可使從政也與?

 

賜也達,

於從政乎何有?

 

求也,

可使從政也與?

 

求也藝,

於從政乎何有?


🧧



Nu kwam de voorzitter van een bestuur van hoog niveau met een aanbieding naar de gouverneur.

 

De gouverneur luisterde aandachtig en zei vriendelijk:

 

Nee, dank U.

 

Tegen zijn assistent zei hij:

 

Als ik nog zo’n aanbieding krijg, zal ik moeten verhuizen speciaal om al deze aanbiedingen te ontwijken.


季氏使閔子騫為費宰。

 

閔子騫曰

 

善為我辭焉。

 

如有復我者,

則吾必在汶上矣。


🧧

 


Confucius ging op bezoek bij een vriend, Bo Niu, maar er werd hem verteld dat hij dodelijk ziek was.

 

Ze brachten Confucius tot aan het raam van de kamer waar hij lag.

 

Confucius nam zijn hand vast en jammerde:

 

Hij is aan het sterven, de Hemel omarmt hem al.

 

Waaraan heeft hij deze ziekte verdiend? Waaraan heeft hij deze ziekte verdiend?

 


伯牛有疾,

子問之,

自牖執其手,

 

亡之,

命矣夫!

 

斯人也而有斯疾也!

斯人也而有斯疾也!


🧧

 


Wat Confucius zei over meneer Hui:

 

Zelfs in een bescheiden wijk, met niet veel meer dan één kom rijst per dag en niet veel meer water dan dat, laat hij het zijn humeur niet verderven!

 

Hoe fantastisch is deze man!


子曰

 

賢哉回也!

 

一簞食,

一瓢飲,

在陋巷。

 

人不堪其憂,

回也不改其樂。

 

賢哉回也!


🧧

 


Een leerling zei tot Confucius:

 

Het is niet dat ik niet van uw lessen hou, maar ik ben niet sterk genoeg daarvoor.

 


Wat Confucius zei:

 

Zij die inderdaad niet sterk genoeg zijn, moeten op een gegeven punt langs het Pad opgeven en stoppen.

 

Jij stopt al op voorhand.

 


冉求曰

 

非不說子之道,

力不足也。

 

子曰

 

力不足者,

中道而廢。

 

今女畫。


🧧

 


Confucius tikte een leerling op de vingers met de woorden:

 

Wees student van alles wat je zou kunnen worden, in plaats van alles wat je zou kunnen krijgen.

 


子謂子夏曰

 

女為君子儒,

無為小人儒。


🧧

 


Confucius vroeg aan een leerling die regent was geworden:

 

En, ben je mensen tegengekomen die jou opgevallen zijn hier?

 


De leerling antwoordde:

 

Ja, één iemand. Ik heb gemerkt dat hij nooit omwegen neemt. En hij komt mij nooit bezoeken tenzij voor officiële zaken.

 


子游為武城宰。

 

子曰

 

女得人焉爾乎?

 

 

有澹臺滅明者,

行不由徑。

 

非公事,

未嘗至於偃之室也。


🧧


Wat Confucius zei:

 

Uitpakken met uw kwaliteiten is niet bescheiden.

 

Zelfs uitpakken met bescheidenheid is niet bescheiden.

 

Nu was er een strijder die ik erg bewonder. Tijdens een veldslag werd er bevolen om terug te trekken. Wanneer de cavalerie terugkwam in het fort en hij als laatste binnenreed en iedereen met bewondering naar hem keek, zei hij:

 

‘Ik wou wel blijven vechten. Alleen wou mijn paard niet meer verder gaan.’


子曰

 

孟之反不伐,

奔而殿。

 

將入門,

策其馬,

 

非敢後也,

馬不進也。


🧧

 


Wat Confucius zei:

 

Tegenwoordig is het niet meer mogelijk om niet afgekraakt te worden door mensen;

Tenzij je een gewiekste tong kweekt net als de priesters;

Oftewel bewondering langs alle kanten oogst voor overdreven uiterlijk vertoon.     

 


子曰

 

不有祝鮀之佞而有宋朝之美,

難乎免於今之世矣!


🧧

 


Wat Confucius zei:

 

Wie kan zijn huis verlaten zonder eerst langs de deur te passeren? Waarom gebruikt niemand het Pad dan op dezelfde manier?        


子曰

 

誰能出不由戶?

何莫由斯道也?


🧧

 


Wat Confucius zei:

 

Wanneer iemand meer kwaliteiten heeft dan verwezenlijkingen, is deze persoon ergens vastgeroest.

 

Wanneer iemand meer verwezenlijkingen heeft dan kwaliteiten, dan is deze persoon ergens bewondering en nieuwsgierigheid verloren.      

 

Wanneer iemand een balans heeft van kwaliteiten en verwezenlijkingen, kunnen we spreken van een deugdzaam persoon.       


子曰

 

質勝文則野,

文勝質則史。

 

文質彬彬,

然後君子。


🧧

 


Wat Confucius zei:

 

Eerlijk zijn is de essentie van het leven.

 

Als er iemand tijdens het leven niet meer oprecht is, dan hangt de rest van zijn of haar leven af van toeval.      

 


子曰

 

人之生也直,

罔之生也幸而免。


🧧

 


Wat Confucius zei:

 

Zij die de waarheid kennen, kunnen niet tippen aan zij die ervan houden. En zij die ervan houden, kunnen niet tippen aan zij die erin leven.    

 


子曰

 

知之者不如好之者,

好之者不如樂之者。


🧧

 


Wat Confucius nog zei:

 

Je kan vakjargon gebruiken tegen mensen die het jargon kennen, vakjargon gebruiken tegen mensen die het jargon niet kennen is ongepast.

 


子曰

 

中人以上,

可以語上也;

中人以下,

不可以語上也。


🧧

 


Nu was er een leerling die vroeg waaruit wijsheid nu eigenlijk allemaal bestaat.
Wat Confucius hierop zei:

 

Enerzijds om in te zien wat je plichten zijn naar de anderen toe; en anderzijds respect tonen voor het spirituele, maar jezelf er niet in verliezen. Dat is wat we wijsheid mogen noemen.


De leerling vroeg daarna naar perfectie.
Wat Confucius zei:

 

Een man of vrouw van perfectie ziet de moeilijkste uitdagingen als zijn of haar prioriteit, en overwinningen zien ze slechts als bijzaak. Dit is wat ik noem perfecte deugd.

 


樊遲問知。

 

子曰

 

務民之義,

敬鬼神而遠之,

可謂知矣。

 

問仁。

 

 

仁者先難而後獲,

可謂仁矣。


🧧

 


Wat Confucius zei:

 

De wijzen vinden geluk in het water.

Deugdzame mensen vinden geluk in de bergen.

De wijzen zijn levendig.

De deugdzamen zijn vredig.

De wijzen zijn vreugdevol.

De deugdzamen leven een lang leven.

 


子曰

 

知者樂水,

仁者樂山;

知者動,

仁者靜;

知者樂,

仁者壽。


🧧

 


Wat Confucius zei:

 

In vele gevallen vergt het slechts een kleine verandering om uzelf naar een hoger niveau te tillen.

 

En in het hogere niveau vergt het opnieuw vaak een kleine aanpassing om tot de principes van het Pad te komen.          

 


子曰

 

齊一變,

至於魯;

魯一變,

至於道。


🧧

 


Wat Confucius ook zei:

 

Ze hebben de afmetingen van de rituele drinkbeker veranderd omdat mensen nu meer houden van het drinken dan van de rituelen.

 

Wat een beker!

Wat een beker!


子曰:

 

觚不觚,

觚哉!

觚哉!

 


🧧


Een leerling zei eens:

 

Vanaf het moment dat een goed man hoort dat er iemand vastzit in de put, moet hij erin springen om te helpen.

 

Confucius vroeg:

 

Waarom zou iemand dat moeten doen?

Een deugdzame man kan je zeker en vast tot aan de put brengen, maar je kan hem niet verplichten om erin te gaan springen.

Je kan een deugdzame man overhalen tot een bepaald punt, maar alleen maar zo ver als zijn gezond verstand toelaat.

 


宰我問曰

 

仁者,

雖告之曰

 

井有仁焉。

 

其從之也?

 

子曰

 

何為其然也?

 

君子可逝也,

不可陷也;

可欺也,

不可罔也。


🧧


Wat Confucius zei:

 

De student van menselijkheid die de dingen blijft onderzoeken en constant bijleert terwijl hij of zij de hele tijd bewust blijft van fatsoen, zal minder de neiging hebben om in de val van hoogmoed te stappen!


子曰

 

君子博學於文,

約之以禮,

亦可以弗畔矣夫!


🧧

 


Confucius ging op een dag op bezoek bij een hertogin.

 

Nu was er een leerling daar helemaal niet blij mee.


Confucius zei daarop:

 

Als ik iets misdaan heb, zal de Hemel mij daar zeker voor straffen!

En het is de Hemel zelf die mij zal straffen!      

 


子見南子,

子路不說。

 

夫子矢之曰

 

予所否者,

天厭之!

天厭之!


🧧


Wat Confucius zei:

 

De deugd die binnen het pad van het Midden blijft, is simpelweg perfectie!

 

Het is dan ook zeer en zeer zeldzaam.   

 


子曰

 

中庸之為德也,

其至矣乎!

 

民鮮久矣。


🧧

 


Een leerling zei:

 

Stel nu dat er iemand in het bestuur allerlei voordelen geeft en uitdeelt aan iedereen. Wat zeg je van zo iemand? Kan je in dit geval ook spreken van perfecte deugdzaamheid?


Confucius antwoordde:

 

Wat heeft dat met deugdzaamheid te maken? Als je het een naam wilt geven, noem het dan ‘verstandig’.

 

Als we willen spreken over deugdzaamheid, iets waar zelfs de grote Keizers mee worstelden, spreek dan over de ambitie om de ambitie van anderen te vervullen, spreek dan over het doel om anderen te helpen hun doelen te bereiken.

 

Kijk naar wat je zelf belangrijk vindt en behandel de ander volgens dezelfde maatstaf.

 

Dit is de kunst van Menselijkheid.         


子貢曰

 

如有博施於民而能濟眾,

何如?

 

可謂仁乎?

 

子曰

 

何事於仁,

必也聖乎!

 

堯舜其猶病諸!

 

夫仁者,

己欲立而立人,

己欲達而達人。

 

能近取譬,

可謂仁之方也已。


🧧