Clark Gillian Website

Wat Confucius allemaal zei.

De analecten van Confucius.
Boek 10.
Gewoontes en gebruiken van Confucius.



🧧


In zijn geboortedorp ging Confucius eenvoudig en op zijn gemak door de dag, bijna alsof hij niet in staat was te spreken.

 

Wanneer hij bij de Prins in de Tempel der Voorouders was,
of in het koninklijke hof,
dan sprak hij bedachtzaam maar open,
en tot in detail.


孔子於鄉黨,

恂恂如也,

似不能言者。

 

其在宗廟朝廷,

便便言,

唯謹爾。


🧧

 


Wanneer Confucius sprak met het lager bestuur,

dan was hij vrij en rechtuit.

 

Wanneer hij sprak met het hoger bestuur, dan sprak hij ingetogen,

maar enorm precies.

 

Wanneer het hoofd van het bestuur aanwezig was,

dan gedroeg hij zich plechtig, respectvol en zelfbewust.

 


朝,

與下大夫言,

侃侃如也;

與上大夫言,

誾誾如也。

 

君在,

踧踖如也。

與與如也。


🧧

 


Er was eens een prins die Confucius vroeg deel te zijn van het ontvangstcomité.

 

Hij werd ineens heel plechtig en liep voorzichtig.

 

Buigend groette hij de gasten links en rechts van hem.

 

Alle voorgeschreven gebaren, alle tekens van respect en bescheidenheid paste hij met moeiteloze elegantie toe.

 

Wanneer de gasten terug waren vertrokken, rapporteerde Confucius zelfs persoonlijk aan de prins dat ze vertrokken waren.

 


君召使擯,

色勃如也,

足躩如也。

 

揖所與立,

左右手。

 

衣前後,

襜如也。

 

趨進,

翼如也。

 

賓退,

必復命曰賓不顧矣。


🧧

 


Aan de hoge poorten van het paleis leek Confucius zich toch nog altijd te bukken alsof hij zijn hoofd ertegen zou kunnen stoten.

Hij nam de moeite om nooit in de weg te staan van iemand.

Wanneer hij ergens binnen of buiten ging, stapte hij nooit op de drempel.

Wanneer hij de vertrekken van het koningshuis passeerde, werd hij heel plechtig;

Hij maakte hij zichzelf iets kleiner en sprak zachter, zelfs als ze niet aanwezig waren.

Wanneer hij de grote trappen in de ontvangsthal beklom, ademde hij zo zachtjes alsof hij het niet durfde om de lucht te verstoren.

Wanneer hij terugkwam van de zitting, leek zijn gelaat te ontspannen bij de eerste stap met een heel tevreden uitdrukking.

Terug onderaan de trappen ging hij in rechte lijn naar huis, waar hij zijn respectvolle plechtigheid nog doorzette.

 


入公門,

鞠躬如也,

如不容。

 

立不中門,

行不履閾。

 

過位,

色勃如也,

足躩如也,

其言似不足者。

 

攝齊升堂,

鞠躬如也,

屏氣似不息者。

 

出,

降一等,

逞顏色,

怡怡如也。

 

沒階趨進,

翼如也。

 

復其位,

踧踖如也。


🧧


Nu gebeurde het dikwijls dat hij de scepter van de koning moest dragen.  Ook dat deed hij met zo’n respectvolle bewondering dat het bijna leek alsof hij het gewicht ervan niet kon houden.

 

Wanneer hij moest buigen, bleef hij het op exact dezelfde hoogte houden.

 

Wanneer hij het moest doorgeven, hield hij het op exact dezelfde hoogte.

 

Met een begripvolle uitdrukking stapte hij met voorzichtige passen terug, alsof hij net de allerzwaarste plicht had volbracht.

 

Bij het rituele offeren was hij zonder uitdrukking.

 

En pas wanneer hij alleen was met de koning, was hij op zijn gemak en content.

 


執圭,

鞠躬如也,

如不勝。

 

上如揖,

下如授。

 

勃如戰色,

足蹜蹜,

如有循。

 

享禮,

有容色。

 

私覿,

愉愉如也。


🧧

 


In die tijd was het voor de heren niet toegelaten om diep paars of rood te dragen, zelfs niet voor ondergoed.

 

Bij warm weer was het de gewoonte om een lichte stof van ruwe of fijne textuur te dragen over ondergoed.

 

Bij het dragen van lamsbont was het verplicht daar iets zwart over aan te trekken, over reeënbont iets wit, over vossenvacht iets geel.

 

Het bonten kledingstuk was lang, behalve aan de rechtermouw.

 

Het slaapgewaad moest de helft van de lichaamslengte langer zijn.

 

Wanneer de heren niet aan het hof waren, mochten zij thuis dikke vachten dragen van ofwel vos of das.

 

Na de rouwperiode was het terug toegestaan alles terug aan de riem vast te maken.

 

Ondergoed werd gemaakt uit nauw uitgesneden zijde aan de bovenkant en wijd aan de onderkant, hangend als een gordijn.

 

Bij rouwbezoek was het niet toegestaan lamsbont te dragen of een zwarte hoed.

 

Elke eerste dag van de maand was het verplicht de officiële kledij aan te trekken en zich aan te melden aan het hof.


君子不以紺緅飾。

 

紅紫不以為褻服。

 

當暑,

袗絺綌,

必表而出之。

 

緇衣羔裘,

素衣麑裘,

黃衣狐裘。

 

褻裘長。

短右袂。

 

必有寢衣,

長一身有半。

 

狐貉之厚以居。

 

去喪,

無所不佩。

 

非帷裳,

必殺之。

 

羔裘玄冠不以弔。

 

吉月,

必朝服而朝。


🧧

 


In de vastenperiode staat de heer erop dat zijn kleren spik en span zijn, en hij droeg uitsluitend linnen.

 

Tijdens het vasten was het de gewoonte telkens ergens anders te zitten om de maaltijd te nemen, en de maaltijden waren nooit twee keer dezelfde.

 


齊,

必有明衣,

布。

 

齊,

必變食,

居必遷坐。


🧧

 


Confucius maakte er geen spel van als zijn rijst te hard was afgespoeld, of als het vlees te hard gehakt werd.

Hij at nooit rijst die al zuur was geworden, hij at nooit twijfelachtige vis of vlees, hij at nooit wat al verkleurd was, slecht van smaak was geworden of buiten seizoen was.

Hij at geen vlees dat niet zorgvuldig van het dier was gesneden, en at niets dat niet met de correcte saus werd geserveerd.

Zelfs al werd er veel vlees geserveerd, nam hij nooit meer dan in proportie was met de aangeboden rijst.

Alleen in wijn had hij geen vastgestelde hoeveelheid, de grens was simpelweg wanneer hij verdwaasd begon te worden.

Hij dronk nooit in een wijnbar, evenals hij gedroogd vlees van de markten vermeed.

Bij elke maaltijd nam hij ook gember in een kleine hoeveelheid.
Het vlees dat hij meekreeg na het offerritueel, hield hij nooit langer bij dan drie dagen.

Na de drie dagen at hij er niet meer van.
Tijdens het eten sprak hij niet.

In bed sprak hij niet.

En zelfs van de meest bescheiden maaltijden gaf hij nog een deel ervan als offer met de grootste plechtigheid.

Confucius ging nooit zitten op onzorgvuldig uitgestrekte matten.


食不厭精,

膾不厭細。

 

食饐而餲,

魚餒而肉敗,

不食。

 

色惡,

不食。

臭惡,

不食。

 

失飪,

不食。

不時,

不食。

 

割不正,

不食。

 

不得其醬,

不食。

 

肉雖多,

不使勝食氣。

 

惟酒無量,

不及亂。

 

沽酒市脯不食。

 

不撤薑食。

 

不多食。

 

祭於公,

不宿肉。

 

祭肉不出三日。

 

出三日,

不食之矣。

 

食不語,

寢不言。

 

雖疏食菜羹,

瓜祭,

必齊如也。

 

席不正,

不坐。


🧧


Wanneer de dorpelingen uit gaan drinken waren en zij terug naar huis keerden met hun wandelstokken, ging Confucius ook meteen naar huis.

 

Wanneer de dorpelingen hun rituelen en ceremonies hielden voor het uitdrijven van slechte invloeden, trok hij zijn hofkledij aan en ging op de oostelijke trappen staan.

 


鄉人飲酒,

杖者出,

斯出矣。

 

鄉人儺,

朝服而立於阼階。


🧧

 


Wanneer hij een bericht stuurde naar een andere staat boog hij zijn hoofd tweemaal wanneer de boodschapper te paard wegreed.

 


問人於他邦,

再拜而送之。


🧧

 


Wanneer een functionaris van de staat Lu hem medicijnen stuurde, aanvaardde Confucius die met diepe buigingen, zeggend:

 

Ik heb nog nooit gehoord van deze medicijnen, ik denk niet dat ik ze zal nemen.

 


康子饋藥,

拜而受之。

 

 

丘未達,

不敢嘗。


🧧

 


De stallen van Confucius waren uitgebrand wanneer hij aan het hof was.

 

Toen hij terugkeerde vroeg hij alleen:

 

Is er iemand gewond geraakt?

 

Over het verlies van de paarden werd geen woord gehoord.

 


廄焚。

 

子退朝曰

 

傷人乎?

 

不問馬。


🧧

 


Wanneer hij van het hof gekookt vlees kreeg als gift, spreidde hij netjes zijn mat uit, at er klein beetje van en gaf het weg aan anderen.

 

Wanneer het hof hem een goed en ongekookt stuk vlees gaf, liet hij het klaarmaken en offerde hij het aan de voorouders.

 

Wanneer het hof hem een leven dier schonk, dan voedde hij het op.

 

Wanneer hij samen met een prins dineerde, liet hij het offeren over aan de prins en proefde hij persoonlijk alles eerst voor.


Als hij bij ziekte vernam dat hij bezoek zou krijgen van hofdames- of heren, zorgde hij ervoor dat zijn bed zo werd geschikt dat zijn hoofd wees in de oostelijke richting, zijn hofkledij over zijn dekens werden gelegd en spande hij zijn riem aan.


Telkens als hij naar het hof werd geroepen, vertrok hij bij het horen van deze woorden onmiddellijk, nog voordat het paard gespannen kon worden.


君賜食,

必正席先嘗之;

君賜腥,

必熟而薦之;

君賜生,

必畜之。

 

侍食於君,

君祭,

先飯。

 

疾,

君視之,

東首,

加朝服,

拖紳。

 

君命召,

不俟駕行矣。


🧧

 


Wanneer hij de vooroudertempel betrad, stelde hij constant vragen over alles.


入太廟,

每事問。


🧧

 


Wanneer er iemand van zijn vrienden stierf die niemand had om hem te begraven zei hij:

 

Ik begraaf hem wel.

 

Wanneer er een vriend hem een cadeau stuurde, boog hij nooit, tenzij het offervlees was.

 


朋友死,

無所歸。

 

 

於我殯。

 

朋友之饋,

雖車馬,

非祭肉,

不拜。


🧧

 


Hij sliep nooit met zijn hoofd gericht naar het noorden, zoals het gebruik was voor lijken.

 

Thuis was hij op zijn gemak.

 

Moest hij op straat iemand tegenkomen in rouwkledij, toonde hij respect want het zou iemand kunnen zijn die hij kende die was heengegaan.

 

Wanneer hij iemand blind zag, groette hij hem met de hoogste beleefdheid, net zoals hij iemand tegenkwam in volle hofkledij.

 

Voor iedereen die in de rouw was boog hij diep, voor iedereen die officiële documenten droeg boog hij ook diep.

 

Tijdens een groots feest, stond hij altijd recht wanneer hij de gastheer zag.

 

Soms schrok hij wel eens door een windstoot of de donder, dan keerde onmiddellijk zijn plechtige humeur terug.


寢不尸,

居不容。

 

見齊衰者,

雖狎,

必變。

 

見冕者與瞽者,

雖褻,

必以貌。

 

凶服者式之。

 

式負版者。

 

有盛饌,

必變色而作。

 

迅雷風烈,

必變。


🧧

 


Telkens hij op het punt stond om in de koets te stappen, strekte hij zijn rug om het touw vast te pakken.

 

Eenmaal in de koets, draaide hij nooit zijn hoofd volledig bij het praten, wat hij dan ook veel trager deed dan normaal, en hij gebaarde ook nauwelijks met zijn handen.

 


升車,

必正立執綏。

 

車中,

不內顧,

不疾言,

不親指。


🧧

 


Confucius zag vogels opstijgen en wegvliegen, rondcirkelen en daarna weer ergens landen.


Wat Confucius zei:


Fazanten op de bergbrug,
Goede voortekens, goede voortekens!

 

Een leerling ging daar offers brengen.

 

Een fazant kwam dichtbij, snoof drie keer aan het eten en vloog weg.

 


色斯舉矣,

翔而後集。

 

 

山梁雌雉,

時哉!

時哉!

 

子路共之,

三嗅而作。


🧧