🧧
De leerling zei:
De volleerde die heeft gestudeerd voor een publieke functie is bereid zijn leven te geven bij gevaarlijke confrontaties.
Bij de kans om profijt te maken, gaan de gedachten alleen naar wat rechtvaardig is.
Bij ceremonies zijn de gedachten steeds respectvol.
In tijden van rouw zijn de gedachten vol ongeremd verdriet.
Meer moet dat niet zijn.
子張曰
士見危致命,
見得思義,
祭思敬,
喪思哀,
其可已矣。
🧧
De leerling zei:
Deugdzaam leven maar het niet laten groeien;
Sterk geloven in het pad, maar onoprecht;
Hoe is er dan nog sprake van het wel of niet hebben van deugd?
子張曰
執德不弘,
信道不篤,
焉能為有?
焉能為亡?
🧧
De leerlingen van een leerling van Confucius vroegen aan een andere leerling van Confucius om vriendschap te sluiten met hen.
Wat de leerling vroeg aan de leerlingen van zijn vroegere mede-student:
“Wat zegt uw meester hierover, dan?”
Het antwoord:
“Onze meester zegt: ‘Bevriend zij die U kunnen bijleren. Klamp niet vast aan zij die dat niet kunnen doen.’”
De leerling:
“Oei, maar dat verschilt met wat ik heb geleerd.
De volleerde persoon respecteert alle talent en alle deugd en heeft verdraagzaamheid voor iedereen.
Hij prijst wat hij goed vindt, en staat ten dienste van zij die willen leren.
Hoe zou ik kunnen zeggen dat ik veel wijsheid bezit, als ik bepaalde mensen afwimpel?
En wie valt er af te wimpelen wanneer iedereen mij al afwimpelt omdat ik niet wijs genoeg zou zijn?”
子夏之門人問交於子張。
子張曰
子夏云何?
對曰
子夏曰
可者與之,
其不可者拒之。
子張曰
異乎吾所聞
君子尊賢而容眾,
嘉善而矜不能。
我之大賢與,
於人何所不容?
我之不賢與,
人將拒我,
如之何其拒人也?
🧧
De leerling zei:
Er zijn kleinere wegen, en onderweg valt altijd iets te leren.
Maar als je ze te ver volgt kan je verstrikt geraken en daarom ontwijkt de bewuste mens ze.
子夏曰
雖小道,
必有可觀者焉;
致遠恐泥,
是以君子不為也。
🧧
De leerling zei:
De persoon die dagelijks bewust blijft van wat hij niet weet, en maandelijks overloopt wat hij al kan, dat is iemand die pas echt houdt van leren.
子夏曰
日知其所亡,
月無忘其所能,
可謂好學也已矣。
🧧
De leerling zei:
Breed bijleren met een vastberaden wil; Spontane nieuwsgierigheid met een geest die wikt en weegt;
Daar zit deugd in.
子夏曰
博學而篤志,
切問而近思,
仁在其中矣。
🧧
De leerling zei;
Om de honderd ambachten te leren, woont de mekanieker in zijn werkatelier.
Op dezelfde manier blijft de bewuste mens de Weg bestuderen.
子夏曰
百工居肆以成其事,
君子學以致其道。
🧧
De leerling zei:
De kleingeestige mens gaat licht over de eigen fouten.
子夏曰
小人之過也必文。
🧧
De leerling zei:
Er zijn drie aspecten van een menselijke mens:
Van ver lijkt majestueus;
Van dichtbij mild;
In woorden vastberaden en resoluut.
子夏曰
君子有三變
望之儼然,
即之也溫,
聽其言也厲。
🧧
De leerling zei:
Het is beschaafd om eerst het vertrouwen te hebben van de mensen alvorens ze in dienst te nemen.
Zonder vertrouwen voelt het als onderdrukking.
Zonder vertrouwen wordt elk advies gezien als laster en eerroof.
子夏曰
君子信而後勞其民,
未信則以為厲己也;
信而後諫,
未信則以為謗己也。
🧧
De leerling zei:
Blijf altijd binnen de grenzen van de grote deugden, speelruimte is er voor de kleine deugden.
子夏曰
大德不踰閑,
小德出入可也。
🧧
Oud-leerling Yu zei over de leerlingen van Oud-leerling Xia:
Xia’s leerlingen zijn zo kleingeestig. Ze zijn misschien wel virtuoos in schoonmaken en orders en bevelen en begroetingen en verexcuseringen.
Maar dat is bijzaak, de essentie hebben ze niet begrepen.
Hoe is het toch mogelijk?
Leerling Xia hoorde dit en zei:
Alstublieft!
Leerling Yu heeft het bij het verkeerde eind.
Zijn er geen prioriteiten op de weg van de beschaafde mens?
Zijn er geen dingen die voorrang hebben en dingen die kunnen wachten?
Net zoals het indelen van planten moet men leerlingen ook indelen op die manier.
Hoe verschilt dat met de Weg?
Alleen de uitzonderlijk verlichte kan van bij het begin van zijn studie al compleet volleerd zijn.
子游曰
子夏之門人小子,
當洒掃、
應對、
進退,
則可矣。
抑末也,
本之則無。
如之何?
子夏聞之曰
噫!
言游過矣!
君子之道,
孰先傳焉?
孰後倦焉?
譬諸草木,
區以別矣。
君子之道,
焉可誣也?
有始有卒者,
其惟聖人乎!
🧧
De leerling zei:
Wanneer werkloos, studeer. Als student, solliciteer.
子夏曰
仕而優則學,
學而優則仕。
🧧
De leerling zei:
Laat in de rouw alle verdriet stromen zodat het daar kan stoppen.
子游曰
喪致乎哀而止。
🧧
De leerling zei:
Mijn goede vriend kan al moeiteloos het uitdagende aan;
Maar heeft nog niet de volmaakte menselijkheid bereikt.
子游曰
吾友張也,
為難能也。
然而未仁。
🧧
Een filosoof zei:
Die vriend van je heeft echt karakter!
Moeilijk om hem bij te houden in menselijkheid!
曾子曰
堂堂乎張也,
難與並為仁矣。
🧧
Een filosoof zei:
Mijn meester vertelde ooit eens dat zij die nooit in hun leven tot het uiterste zijn gegaan, dit wel doen wanneer ze vernemen dat hun ouders zijn gestorven.
曾子曰
吾聞諸夫子
人未有自致者也,
必也親喪乎!
🧧
Een andere filosoof zei:
Ik heb van mijn meester gehoord dat de deugd en respect van een hertog die de ministers en wetten van de voorganger intact heeft kunnen laten, moeilijk te evenaren valt.
曾子曰
吾聞諸夫子
孟莊子之孝也,
其他可能也;
其不改父之臣,
與父之政,
是難能也。
🧧
Een rechter werd aangesteld aan het hooggerechtshof en vroeg advies aan een filosoof.
Wat de filosoof zei:
De verantwoordelijkheid is lang zoek geweest in het bestuur, en daarom ook bij het volk.
Probeer niet te trots te zijn als je dit kluwen ontrafelt, maar treur voor iedereen die erin is verwikkeld geweest.
孟氏使陽膚為士師,
問於曾子。
曾子曰
上失其道,
民散久矣。
如得其情,
則哀矜而勿喜。
🧧
De leerling zei:
Die ene beruchte koning van Zhou heeft misschien een slechte reputatie, maar hoeveel ervan is echt waar?
Daarom houden deugdelijke mensen zich het liefst buiten faam en naam, vooraleer alles wat slecht is op hen wordt gestoken.
子貢曰
紂之不善,
不如是之甚也。
是以君子惡居下流,
天下之惡皆歸焉。
🧧
De leerling zei:
Alle fouten van de deugdelijke mens zijn zo openbaar als een eclips: iedereen kan het duidelijk zien.
En wanneer hij of zij zichzelf verbetert, dan ook kijken de mensen terug naar hem of haar op.
子貢曰
君子之過也,
如日月之食焉:
過也,
人皆見之;
更也,
人皆仰之。
🧧
Een functionaris van de staat vroeg een leerling van Confucius:
Waar heeft uw meester alles geleerd?
De leerling zei:
De Weg van de Ouden is nooit verloren geweest, het leeft in iedere mens.
Mensen die streven naar deugdzaamheid komen de grote aspecten ervan tegen.
Mensen die niet streven naar deugdzaamheid beleven de kleine aspecten ervan.
Zo is de Weg nooit weg geweest.
Wat kan de Meester tegenkomen waar hij niet uit kan leren?
Waarom moet er een leraar zijn?
衛公孫朝問於子貢曰
仲尼焉學?
子貢曰
文武之道,
未墜於地,
在人。
賢者識其大者,
不賢者識其小者,
莫不有文武之道焉。
夫子焉不學?
而亦何常師之有?
🧧
Een functionaris aan het hof zei eens publiekelijk:
De leerling van Confucius overtreft zijn meester!
Dit werd gemeld aan de leerling van Confucius.
Wat de leerling van Confucius zei:
Stel u een huis voor met een muur eromheen.
Mijn huis heeft een muur die tot schouderhoogte komt, zodat het makkelijk is om binnen te kijken en alles goed te bekijken.
Confucius heeft een prachtig paleis met honderden magnifieke kamers, die je enkel kan zien als je door de deur wordt binnengelaten, want de muur is meer dan zes meter hoog.
Weinig mensen zijn daar al binnen mogen komen…
Verbaast het U niet dat de minister zoiets heeft gezegd?
叔孫武叔語大夫於朝曰
子貢賢於仲尼。
子服景伯以告子貢。
子貢曰
譬之宮牆,
賜之牆也及肩,
窺見室家之好。
夫子之牆數仞,
不得其門而入,
不見宗廟之美,
百官之富。
得其門者或寡矣。
夫子之云,
不亦宜乎!
🧧
Een minister bleef maar kwaadspreken over Confucius.
De leerling zei:
Hij kan blijven doorgaan, maar het haalt niets uit.
Het is niet mogelijk om Confucius kleineren.
Heuvels en bergen zijn makkelijk te beklimmen;
Maar hoe begint iemand aan het beklimmen van de zon of de maan?
Uiteraard kan je er je rug naar keren;
Maar hoe kan je daarmee de zon of maan schaden?
Je maakt jezelf er alleen maar belachelijk mee!
叔孫武叔毀仲尼。
子貢曰
無以為也,
仲尼不可毀也。
他人之賢者,
丘陵也,
猶可踰也;
仲尼,
日月也,
無得而踰焉。
人雖欲自絕,
其何傷於日月乎?
多見其不知量也!
🧧
Iemand zei tegen de leerling van Confucius:
“Jij hebt zo’n goed karakter waar totaal niets op aan te merken valt. Hoe kan Confucius nog deugdzamer geweest zijn dan jij?”
Wat de leerling zei:
“De volleerde mens kan met één uitspraak gezien worden als een wijze. Maar een volleerde mens kan met één uitspraak zichzelf ook belachelijk maken.
Woorden kunnen ons even goed maken als kraken.
Nu, Meester Confucius kan simpelweg niet worden geëvenaard, net zoals er geen ladder bestaat om de hemel te beklimmen.
Stel dat mijn meester over een land had geheerst, dan was het net als het gezegde:
Iedereen die hij oppikt blijft overeind.
Hij toonde de weg en zette ze op weg.
Hij bracht vrede en de mensen kwamen erop af.
Hij inspireert harmonie in de mensen.
Tijdens zijn leven was hij geëerd;
Toen hij stierf werd zijn heengaan diep betreurd.
Hoe kan iemand hem evenaren?
陳子禽謂子貢曰
子為恭也,
仲尼豈賢於子乎?
子貢曰
君子一言以為知,
一言以為不知,
言不可不慎也。
夫子之不可及也,
猶天之不可階而升也。
夫子之得邦家者,
所謂立之斯立,
道之斯行,
綏之斯來,
動之斯和。
其生也榮,
其死也哀,
如之何其可及也。
🧧